Band of Brothers
Column: Peter van Vleuten
Gepubliceerd: 11 augustus 2023
In een band zitten is een zeldzaam fenomeen. Als je het al ergens mee kunt vergelijken, doet het denken aan de onbreekbare banden die oorlogsveteranen en ex-militairen hebben met hun kameraden in het legeronderdeel van ooit. Ook in het leven na die intense hoogtijdagen blijft de verbinding in stand. Karakters die in het dagelijks leven onoverbrugbare verschillen zouden kennen, worden door een gemeenschappelijke ervaring aaneen geklonken.
Ja natuurlijk, dat is de romantische benadering. Laten we het niet mooier maken dan het is: de muziekgeschiedenis kent talloze voorbeelden van bands waarin de leden elkaar het licht in de ogen niet gunden. Die elkaar zelfs de hersens insloegen en weigerden off-stage ook maar een onderling woord te wisselen. De Eagles, bijvoorbeeld: een muzikale testosterongeteisterde apenrots van kolossale ego’s, waar de iets zachtmoediger leden er één voor één aan onderdoor gingen. Ook Cream gedijde bij de interne vetes en vechtpartijen. Meestal gaat het vooral fout als er groot succes komt. En geld. En status.
Dat hoeft gelukkig niet. De oorspronkelijke, jeugdige houding van ‘wij tegen de wereld’ blijft in sommige succesformaties overeind. Al verandert er door de tijd uiteraard het nodige. Bruce Springsteen staat nog altijd met een aantal oudgediende jeugdvrienden op de wereldpodia. Maar de omvang en inrichting van de kleedkamers van de bandleden verschillen onderling als dag en nacht, en hetzelfde geldt voor de gages. De vroegere wapenbroeders zijn inmiddels op contractbasis in dienst van de ‘Boss’ en de één verdient beduidend meer dan de ander. Toch is er een rudiment overgebleven van wat ooit het gezamenlijk startpunt was: de hechte, gedeelde historie. Een collectieve herinnering aan de tijd dat ze samen zwoegden in bierhutten en halfvolle danszalen. Met samen dezelfde jongensdroom. En dát zijn – om in Springsteentermen te blijven – The Ties That Bind.
En neem nou The Beatles. Het is toch eigenlijk te bizar voor woorden dat vier gelijkgestemde jongens uit dezelfde stad, uit bijna dezelfde straat, elkaar ooit vonden in een gemeenschappelijk doel. En daarmee de wereld op z’n kop zetten. Kennen we dat nu nog? Ik hoor graag de voorbeelden.
De reden dat dit soort gedachten nu bij mij voorbij komen, is denk ik de dood van Robbie Robertson van The Band. Vorige week zag ik een documentaire over deze legendarische groep. Nog los van de muziek, trof het me dat de bandleden hun gezamenlijkheid vonden in het feit dat ze vrienden waren. Ze gunden elkaar de ruimte, moedigden elkaar aan en namen het in moeilijke tijden voor elkaar op. Jarenlang. Er was wel eens wat, zoals in elke relatie, maar de kern was hun saamhorigheid. Van hun oorspronkelijke jongenscollectief is er nu nog maar één over. Ondertussen hebben ze in harmonie hun bejaarde leeftijd gehaald.
Maar het bestaat ook nu nog. Vandaag lees ik dat het uitbundige septet Son Mieux niet zou mogen meedoen aan het Songfestival. Zanger Camiel Meiresonne laat weten dat de Eurovisie-bazen maximaal zes artiesten op het podium toestaan. In dat geval zou de band één lid moeten achterlaten op weg naar de veronderstelde roem. No way, zegt Son Mieux. Dan gaan we niet. En zo hoort het.
Da’s toch wat anders dan de bands die nu hun collega’s van het Britse The 1975 voor de rechter slepen. De jongens deelden op een festival in Kuala Lumpur een kus aan elkaar uit, waarna de organisatie direct de stekker uit het muziekfeest trok. Mochten ze nog van geluk spreken, want op homoseksualiteit staat in het fundamentalistische Maleisië een celstraf van twintig jaar. De andere bands, die daardoor niet konden optreden, komen nu met torenhoge schadeclaims. Niet bij de overheid, maar bij The 1975. Dan weet je in ieder geval zeker dat geld het wint van de muziek. De ouderwetse solidariteit van de rock & roll is weg.
Daarom lijkt het me goed om af te sluiten in de woorden van good old Robbie Robertson:
Take a load off, Fanny
Take a load for free
Take a load off, Fanny
And you put the load right on me