Aan het krassen herkent men de oude reiger
Column: JoMo
Gepubliceerd: 4 september 2020
Elke donderdagavond speel ik een partijtje tennis; een typische mannenavond. Op alle drie banen van De Molenkrocht worden herendubbels afgewerkt. Ofschoon de deelnemers niet meer zo jeugdig zijn als zij zouden willen of denken te zijn, kan het er fanatiek aan toe gaan. De knarren verlangen nog steeds topprestaties van zichzelf en vinden het onverdraaglijk om een schot voor open doel te missen dan wel startsnelheid te ontberen om de bal te retourneren.
Een dubbele fout bij het serveren leidt evenzo tot zelfverwijt. Dat gaat soms gepaard met het uiten van de meest uiteenlopende kreten, waarbij je hoopt dat de omwonenden hun jonge kinderen bijtijds naar bed hebben gestuurd. Jonge mensen stampen met hun voeten of gooien met hun racket, maar deze oudere categorie beperkt zich tot het luidruchtig uiten van hun ongenoegen over de eigen prestaties. Daarbij is het interessant om te zien welk zelfbeeld een speler etaleert.
Dat God mij moge verdoemen of de korte variant daarop, getuigt van wanhoop en deernis. Deze man moet snel door pastoor of therapeut geholpen worden. Vanuit onze christelijke traditie worden ook de figuren uit het kerststalletje, Jezus, Maria en Jozef aangeroepen of zelfs in een enkel geval Oh mijn God zelf. Voor hen geldt hetzelfde: gauw hulp zoeken.
Wanneer je hoort dat iemand lul of eikel jammert, dan heeft hij het altijd over zichzelf. De slag is verprutst en in het verlengde daarvan vindt de arme drommel zichzelf eigenlijk ook mislukt. Hij had een hogere verwachting en daar kan hij niet aan voldoen. Hij vindt dat hij er niks meer van kan en dat werpt onmiddellijk zijn schaduw vooruit; de daaropvolgende klappen lijken meestal ook nergens naar. De moraal zakt, de spelvreugde is zoek en voordat je het weet, is de set verloren. Deze man heeft na afloop wel wat extra bier nodig om zijn teleurstelling achter zich te laten. Hij wil graag van zijn maten horen, dat ie toch best aardig gespeeld heeft en komt er dan met enige goede wil weer bovenop.
Neem daarentegen de man die kut of kloten roept. Het gaat hierbij niet om de persoon in kwestie, maar over de slag zelf. Een min of meer objectief oordeel. Hij smasht de bal met de buitenkant van zijn racket en ziet het gele projectiel verdwijnen ver over het belendende perceel. Neutraal kunnen we vaststellen dat dit niet de bedoeling was, maar dat een gebrek aan concentratie, techniek of conditie hem noodlottig is geworden. Die actie was dus kut, en dat is op zichzelf een juiste constatering. Let op de details; op het moment dat de speler geen kut zegt, maar sufkut, valt hij automatisch terug in de tweede categorie.
De meest onschuldige variant is het toespreken van jezelf in de trant van Piet, wat doe je nu? Hoewel de medespelers zich dat ook afvragen, wil je wel weten wie spreekt er nu tot wie en heeft hij het alleen over het spel? Doet hij dat bijvoorbeeld thuis ook? Maar het zijn clichés en het kan geen kwaad. Ondertussen leer je wel je pappenheimers kennen en worden het nog boeiende avonden. Vooral als de derde helft aanbreekt en een uitbundig plengoffer wordt gebracht dat alle wonden heelt. Net even te laat fietsen we weer tevreden en gelouterd huiswaarts. De kater gaapt de volgende ochtend en zo kunnen we nog even nagenieten.
JoMo